OLIVIJN
Andere naam: Peridoot, Chrysoliet
Chemische samenstelling: (Mg,Fe)2Sio4 + Al,Ca,Mn,Ni,Co,Cr,Ti
Mineraalgroep: silicaten
Kristalstelsel: rombisch
Vorming: primair
Hardheid: 6,5-7
Kleur: groen tot geelgroen, doorzichtig
Glans: glas- tot vetglans
Vindplaatsen: Egypte, Ierland, Duitsland, Italië, Australië, Brazilië Afrika, VS
Bewerking: cabochon, polijsten
Olivijn komt meestal voor als korte, prismatische korrels, of als een stevige korrelige massa. Kristallen zijn zeldzaam.
Vaak wordt olivijn meegenomen door opstijgend magma en komt dan bij vulkaanuitbarstingen naar buiten.
Olivijn komt voor in sommige metamorfe kalkstenen, alleen nooit in gesteente met vrij kwarts.
De vroegste vindplaats is op het vulkaaneiland Zebirget in de Rode Zee.
Door oxidatie komt olivijn ook in zwarte, bruine of rode tinten voor.
Peridoot is olivijn met edelsteenkwaliteit. Kruisvaarders brachten peridoot naar Midden-Europa en het werd toen veel gebruikt in kerken.
Vaak ontstaat er verwarring omdat de steen in oude documenten topaas werd genoemd. Bedoeld werd daarmee de goudgele variant chrysoliet.
Olivijn werd vroeger vooral gezet in goud omdat men dacht dat deze combinatie de duisternis kon verdrijven.
De naam olivijn komt vermoedelijk van de olijfgroene kleur. De intensiteit van de kleur hangt echter af van het ijzergehalte, weinig ijzer geeft een geelachtige tint.
Olivijn is goed te slijpen en wordt veel gebruikt voor sieraden.
|
|