CARNEOOL
Chemische samenstelling: SiO2 + Fe,O,OH
Mineraalgroep: oxiden, kwartsgroep
Kristalstelsel: trigonaal
Vorming: primair
Hardheid: 6,5 tot 7
Kleur: rozig tot donkerrood, oranje, bruin, zonder duidelijke tekening, doorschijnend
Glans: glasachtig tot wasachtig
Vindplaatsen: Brazilië, Uruguay, India, VS, Zuid-Afrika, Australië
Bewerking: kraal, cabochon, camee
Carneool is ijzerhoudend chalcedoon. IJzer, in de vorm van vele kleine hematietinsluitsels, geeft de carneool zijn rossige kleur.
Het komt voor in holtes van veel gesteenten, maar vooral bij lava.
Roodbruine carneool wordt ook sarder genoemd.
De donkerrode carneool is meestal zo geworden door verhitting en behandeling met ijzersulfaat, zoals gebeurt in Idar Oberstein.
De stenen kunnen één kleur hebben of onduidelijk gelaagd zijn. De verschillende tinten kunnen dan gescheiden zijn door een witte lijn.
De naam komt waarschijnlijk van het Latijnse ’carneus’, dat vleeskleurig betekent.
Carneool is heel geschikt om te slijpen en te polijsten. Het werd al in de oudheid gebruikt voor sieraden en beeldjes.
De steen is aangetroffen in graven in Egypte, wat aangeeft dat hij als bescherming voor overledenen heeft gediend.
Opmerkelijk is de duurzaamheid van carneool. Sculpturen en ringen die in de Griekse en Romeinse tijd zijn gemaakt hebben hun kleur en glans nog altijd behouden. |
|